Arbeids- en ontslagrecht


Eind januari presenteerde de commissie-Borstlap haar eindrapport over – (wéér) na de WWZ en de WAB – een nieuw ontwerp voor de regulering van werk. De kern van het rapport: vast werk moet de norm worden, flexibele werknemers zijn ongewenst en alle werkenden in Nederland moeten gelijke rechten en plichten hebben. Bovendien moet het voor de werkgever in zijn algemeenheid gemakkelijker worden om van werknemers af te komen.


Welke wetswijzigingen zijn er nu weer te verwachten?

Fiscaal recht

Gelijke fiscale behandeling tussen werknemers en ZZP-ers door lagere belastingen en premies op arbeid en een verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering voor ZZP-ers staat op de rol. Op dit moment dragen werknemers onevenredig veel bij aan collectieve voorzieningen. In aanvulling op de stapsgewijze verlaging van de zelfstandigenaftrek, pleit de commissie voor het afbouwen van de andere voordelen, zoals de mkb-winstvrijstelling. Fiscale voordelen moeten vooral beperkt worden tot het gebruik van kapitaal door ondernemers.

Bijzondere overeenkomstenrecht

Borstlap wil een eenvoudigere methode in het leven roepen om de ‘echte’ zelfstandige van de ‘schijnzelfstandige’ te onderscheiden. Hij stelt voor dat men standaard gezien wordt als een werknemer, tenzij de opdrachtgever iets anders kan bewijzen. Ook wil hij de verschillende contractvormen terugbrengen tot nog slechts drie dwingende contractvormen voor het laten verrichten van arbeid in Nederland:

  1. de arbeidsovereenkomst:
  2. de uitzendovereenkomst; en
  3. de opdrachtovereenkomst met een ‘helder onderscheidend vermogen’ (alsof daar nu opeens een toverformule voor bestaat!)

Het lijkt erop dat de net ingevoerde wettelijke payrollovereenkomst weer van de menukaart verdwijnt.

Arbeids- en ontslagrecht

Bij disfunctioneren mag een werkgever zonder ontbinding via de kantonrechter direct ontslaan. De werknemer kan het ontslag aanvechten indien deze het er niet mee eens is (repressieve stelsel in plaats van preventieve ontslagtoetsing).

Loondoorbetaling tijdens ziekte gaat terug naar één jaar, met als addertje onder het gras dat dit recht bestaat ongeacht type contract (zie hierboven drie types).

Deeltijdontslag wordt weer mogelijk bij bedrijfseconomische problemen. De werkgever kan dan bijvoorbeeld de arbeidsduur van een vast contract verlagen met ongeveer 20 procent of de werklocatie en werktijden aanpassen.

Persoonlijk ontwikkelbudget. Elke Nederlander krijgt bij de geboorte een persoonlijk ontwikkelbudget mee. Uit dit budget kunnen alle opleidingen en omscholingscursussen worden betaald. Op een latere leeftijd kan de werkgever de pot aanvullen of bij ontslag de transitievergoeding hierin kwijt.

Sociaal verzekeringsrecht

Flexwerk duurder maken. Het gevolg van flexibele arbeid is dat werknemers slecht beschermd zijn indien ze ziek, werkloos of arbeidsongeschikt worden. Hierdoor wordt vaker een beroep gedaan op algemene sociale voorzieningen. Flexwerk moet dus kennelijk nog duurder worden gemaakt dan een verhoging van de WW-premie. Er komen dan ook waarschijnlijk hogere ziektewetpremies, hogere minimumlonen plus een flextoeslag.

Te hoge lasten bij ziekte oorzaak aan te groot bestand flexwerkers

Mijns inziens kunnen we in de wet wijzigen wat we willen. Wat echt belangrijk is dat werkgevers er weer zin in krijgen om werknemers voor onbepaalde tijd in dienst te nemen en dat die werknemers vooral hun best blijven doen en niet ziek worden.
In essentie wordt het te grote flexwerkersbestand veroorzaakt door de risico’s, de te zware lasten en verplichtingen bij zieke werknemers die voor onbepaalde tijd in dienst zijn. Niet alleen zijn de loondoorbetalingsverplichting én re-integratie kosten zwaar, daar komt nu ook nog eens het betalen van de transitievergoeding bij (na 104 weken ziekte zonder re-integratie in de eigen functie).

Compensatieregeling loondoorbetaling bij ziekte is lood om oud ijzer

De nieuwe UWV-compensatieregeling voor de loondoorbetalingsverplichting van zieke werknemers vanaf 1 april 2020 is weliswaar een tegemoetkoming aan werkgevers. Deze regeling gaat echter geen enkele verandering brengen in de koudwatervrees van werkgevers om mensen in vaste dienst te nemen.

Ten eerste omdat de ondernemer in feite helemaal geen compensatie krijgt voor het doorbetaalde loon (gedurende 104 weken) en de gemaakte re-integratiekosten. Een werkgever krijgt namelijk precies het bedrag terug dat hij aan transitievergoeding bij beëindiging van het dienstverband na 104 weken heeft betaald aan de werknemer. De werkgever krijgt dus in feite niets terug van het loon dat hij heeft betaald gedurende 104 weken zonder dat er arbeid tegenover stond. Laat staan de re-integratiekosten. Met andere woorden de werkgever betaalt nog steeds alles uit eigen zak en gaat er dus niets op vooruit.
Ten tweede omdat deze verplichting tot een enorme liquiditeitsbelasting kan leiden omdat een werkgever éérst de transitievergoeding moet betalen aan de werknemer alvorens compensatie te kunnen vragen aan het UWV . Bedrijven kunnen hierdoor flink in de liquiditeitsproblemen komen. Er mag ook geen afspraak met de werknemer worden gemaakt dat de werkgever pas betaalt aan de werknemer nadat de UWV aan de werkgever heeft betaald. Dus bij een werknemer die enorm lang bij de onderneming in dienst is of door opvolgend werkgeverschap enorm veel dienstjaren heeft opgebouwd kan de transitievergoeding – ook onder de nieuwe formule – oplopen tot € 83.000,-. Zie dat maar eens voor te schieten.
Ten derde heeft deze regeling een nieuwe uitspraak van de Hoge Raad uitgelokt. Hierdoor heb je als werkgever géén keus om het dienstverband te laten slapen om zo de liquiditeitsproblemen te voorkomen. De Hoge Raad heeft immers bepaald dat zodra een langdurig zieke medewerker aan de werkgever vraagt om mee te werken aan de beëindiging van het dienstverband wegens ziekte na 104 weken, de werkgever daar aan moet meewerken onder betaling van de wettelijke transitievergoeding. Doet de werkgever dat niet, en houdt hij het dienstverband ‘slapend’ dan is dat slecht werkgeverschap en wordt de werkgever schadeplichtig. De schade die je dan als werkgever vrijwel zeker moet gaan betalen op last van de rechter wordt niet gecompenseerd door het UWV! Het is dus een groot risico om niet mee te werken.

Slotsom is dat het enkel de werknemer is waarvoor deze compensatieregeling voor loondoorbetaling bij ziekte een voordeel op levert. Dat was volgens mij niet de oorspronkelijke bedoeling van deze regeling. Ik ben heel benieuwd wat Borstlap daar aan gaat doen en hoe dat uitpakt als de loondoorbetaling wordt terug gebracht naar 1 jaar.


Tweede bezwaar telt als beroep


Hoge Raad: Tweede bezwaar telt als beroepschrift

Een man maakt in 2018 bezwaar tegen een belastingaanslag, maar dat bezwaar wordt op 15 oktober afgewezen. Hij maakt op 30 oktober opnieuw bezwaar en stelt een maand later digitaal beroep in tegen de uitspraak. Volgens de rechtbank heeft hij dat beroep te laat ingediend. De zaak komt voor de Hoge Raad. Die neemt als uitgangspunt dat de rechtbank de brief van 30 oktober 2018 aan de fiscus niet heeft aangemerkt als een bezwaarschrift dat in plaats van een beroepschrift is ingediend en als beroepschrift aan de rechtbank had moeten worden doorgezonden. ‘Aan de inhoud van de brief van 30 oktober 2018 kon de rechtbank niet voorbijgaan’, vindt de hoogste rechter.

‘Daarbij is van belang dat uit de gedingstukken blijkt dat de brief behoort tot de stukken die door zowel de inspecteur als belanghebbende in beroep aan de rechtbank zijn overgelegd. Deze brief laat geen andere conclusie toe dan dat belanghebbende het niet eens is met de uitspraak op bezwaar van 15 oktober 2018. Artikel 6:15 Awb brengt mee dat de inspecteur de brief van 30 oktober 2018 als beroepschrift had moeten aanmerken en als zodanig aan de rechtbank had moeten doorzenden.’

De klacht van de man wordt door de Hoge Raad alsnog gegrond verklaard. ‘Het oordeel van de rechtbank dat het beroepschrift niet tijdig is ingediend is onbegrijpelijk, aangezien de brief van 30 oktober 2018 als beroepschrift had moeten worden behandeld.'

_________________

KIA verdelen over vennoten


Over de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (KIA) worden met enige regelmaat rechtszaken gevoerd. In een van die zaken heeft de advocaat-generaal nu de Hoge Raad geadviseerd om bij een samenwerkingsverband de KIA evenredig te verdelen over de vennoten: zij hebben dus niet elk recht op de volledige aftrek.

Twee broers hebben samen een VOF die actief is in de groenteteelt. Ze zijn elk gerechtigd tot de helft van de winst. In 2016 investeren ze samen een kleine € 120.000. Ze voeren een KIA op van € 7.254, maar willen dat later verdubbelen tot € 14.508. Ze kunnen beiden aanspraak maken op het vaste bedrag van € 15.687, verminderd met hun evenredig aandeel van 50% in het verminderingsbedrag van € 1.182, betogen zij. Maar rechtbank en gerechtshof verwerpen die claim. Het hof overweegt onder meer dat de wetgever heeft willen voorkomen dat leden van een samenwerkingsverband samen een KIA zouden ontvangen die hoger is dan een individuele ondernemer of BV zou krijgen die voor een gelijk totaalbedrag investeringen heeft gedaan. Bovendien zou bij een bepaald aantal deelnemers in een samenwerkingsverband een bedrag aan KIA kunnen worden geclaimd dat in totaal zelfs hoger is dan het door het samenwerkingsverband geïnvesteerde bedrag.

KIA berekenen in drie stappen

De advocaat-generaal vat de stappen nog samen voor de berekening van de KIA:

  • De investeringen in een kalenderjaar die de individuele belastingplichtigen hebben gedaan voor het samenwerkingsverband, moeten worden samengeteld.
  • De in de wet vastgelegde berekeningstabel leidt tot het bedrag van de KIA.
  • De KIA die door de individuele belastingplichtige ten laste gebracht kan worden van de winst, wordt berekend door de vastgestelde KIA te vermenigvuldigen met het percentuele aandeel van die individuele belastingplichtige in de winst van het samenwerkingsverband.

De broers vinden dat de derde stap in de berekening van de KIA achterwege moet blijven. Maar dat vindt ook de A-G geen goed plan; die geeft ter illustratie een voorbeeld van een samenwerkingsverband met 100 deelnemers, die in dat geval een KIA zouden kunnen toepassen die de investering ver overstijgt. Hij sluit ook aan bij het oordeel van het hof dat bevoordeling ten opzichte van individuele ondernemers moet worden voorkomen. Daarnaast blijkt uit de wettekst duidelijk dat elke vennoot een evenredig deel mag aftrekken van de investeringsaftrek. Daar doet ook een wijziging uit 2010 – waarmee de bestreden derde stap aan de berekening werd toegevoegd – niet aan af, aldus de A-G. ‘Het KIA-percentage zoals bedoeld in het oude eerste lid werd vastgesteld aan de hand van de tabel in het tweede lid. Voor die vaststelling werden (en worden) de investeringen van het samenwerkingsverband samengeteld op basis van het derde lid. Het vastgestelde KIA-percentage werd vervolgens vermenigvuldigd met het investeringsbedrag van de individuele vennoot om tot het KIA-bedrag van de individuele vennoot te komen. Onder toepassing van de wettekst van vóór 2010 was de derde stap van de berekening derhalve niet nodig om te komen tot een evenredige verdeling van de KIA over de individuele vennoten.’ Wel is door het vervallen van de oorspronkelijke procentuele benadering de bedoeling van de wetgever minder helder in de wettekst te lezen, geeft de A-G toe.

Buitenvennootschappelijke investeringen

De broers deden nog een beroep op een arrest van de Hoge Raad van vorig jaar, waarbij een dierenarts die samen met vijf anderen via een maatschap een dierenkliniek dreef, wel de maximale KIA kon toepassen. Maar in dat geval waren er ook buitenvennootschappelijke investeringen in het spel. Daarom is die zaak niet vergelijkbaar.

Eind vorig jaar deed de rechtbank Gelderland nog een andersluidende uitspraak: die kende wel de maximale KIA toe aan een man en een vrouw die samen een melkveebedrijf voeren, zonder dat er buitenvennootschappelijke investeringen waren gedaan.

Uitspraak: ECLI:NL:PHR:2020:13

Belangrijkste belastingwijzigingen


Belangrijkste belastingwijzigingen

per 1 januari 2020

De Eerste Kamer heeft op 17 december ingestemd met ruim 50 belastingmaatregelen voor burgers en bedrijven. Dit betekent dat Nederlanders over het algemeen meer gaan overhouden van iedere euro die binnenkomt en (meer) werken lonender wordt. Ook is direct werk gemaakt van het Klimaatakkoord, met belastingmaatregelen die klimaatvriendelijk gedrag stimuleren.

De maatregelen zijn onderdeel van het pakket Belastingplan 2020. Een groot deel van de maatregelen gaat in per 1 januari 2020 net als een aantal belastingmaatregelen die al eerder is afgesproken. Hierna treft u een overzicht aan van een aantal van de belangrijkste belastingwijzigingen voor burgers. Het volledige overzicht van alle wijzigingen (incl. voor bedrijven) vindt u hier. Als u in een paar minuten wil weten wat de wijzigingen voor u betekenen, ga dan naar de ‘wat betekent dit voor mij’ tool van Wijzer in Geldzaken.

Twee belastingschijven

Vanaf 2020 gaan belastingplichtigen met een inkomen tot en met € 68.507 over hun inkomen 37,35% belasting betalen, voor het inkomen daarboven is dit 49,50%. Ook worden de arbeidskorting en de algemene heffingskorting extra verhoogd. Iemand die € 25.000 per jaar verdient gaat er door deze veranderingen € 375 op vooruit in 2020. Bij een inkomen van € 45.000 per jaar is dit € 640, bij een inkomen van € 65.000 per jaar is dit € 680. Of iemand er op vooruit gaat of niet, hangt uiteindelijk ook af van veranderingen in zijn of haar persoonlijke situatie en van de ontwikkelingen van de economie.

Eigen woning

In 2020 wordt de hypotheekrenteaftrek geleidelijk verder afgebouwd als het inkomen meer is dan € 68.507. De aftrekbare kosten voor de eigen woning kunnen vanaf volgend jaar tegen maximaal 46% worden afgetrokken, dit is een verlaging van 3 procentpunt ten opzichte van 2019. Deze verlaging geldt ook voor andere aftrekposten als het inkomen meer is dan € 68.507.

Voor woningen met een waarde tussen de € 75.000 en € 1.090.000 daalt het eigenwoningforfaitpercentage naar 0,60%. Voor iemand die in een huis met een WOZ-waarde van € 300.000 woont, daalt het forfait hierdoor van € 1950 (2019) naar € 1800 (2020).

Sinds 1 januari 2019 wordt de aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld (zogenoemde “Hillen-regeling”) ieder jaar verder beperkt. Voor iemand die in een huis met een WOZ-waarde van € 300.000 woont en geen aftrekbare kosten heeft, daalt de aftrek hierdoor in 2020 met € 60.

Zelfstandigenaftrek

De zelfstandigenaftrek wordt de komende jaren stapsgewijs teruggebracht tot € 5.000. Per 1 januari 2020 wordt de zelfstandigenaftrek verlaagd van € 7280 naar € 7030. Hiermee wil het kabinet de fiscale verschillen tussen zelfstandigen en werknemers kleiner maken.

Fiets van de zaak

Vanaf 1 januari 2020 wordt de fiets van de zaak een stuk aantrekkelijker door een versimpeling van de fiscale fietsregeling voor woon-werkverkeer. De werknemer hoeft dan niet zelf een fiets te kopen.

De werkgever betaalt de fiets en meestal ook de kosten voor onderhoud en reparatie. Wel krijgt de werknemer te maken met een bijtelling bij het salaris. Uiteindelijk betaalt de werknemer daardoor enkele euro’s per maand extra belasting.

Auto

Het kabinet blijft de komende jaren elektrisch autorijden stimuleren. De huidige belastingvoordelen, die in 2021 zouden aflopen, blijven de komende jaren grotendeels bestaan. Tot 2025 betalen kopers en eigenaren van elektrische auto's bijvoorbeeld geen aanschafbelasting (bpm) en motorrijtuigenbelasting. Tegelijkertijd willen we overstimulering voorkomen. Daarom gaat de bijtelling voor zakelijke elektrische auto’s in 2020 van 4% naar 8%.

Eigenaren van een oudere dieselauto betalen vanaf 1 januari 2020 een fijnstoftoeslag van 15% op de motorrijtuigenbelasting (wegenbelasting). Fijnstof, zoals roet, is slecht voor het klimaat en onze gezondheid. De overheid wil daarom het bezit en het gebruik van vervuilende auto’s minder aantrekkelijk maken. Voor een gemiddelde auto die op diesel rijdt en tussen de 1350 en 1450 kilo weegt, kost dat € 225 per jaar.

Vergroening

Wat vervuilender is voor het milieu wordt zwaarder belast: de belasting op aardgas gaat omhoog, die op elektriciteit omlaag. De belastingvermindering, een vast bedrag per energieaansluiting dat wordt afgetrokken van de energiebelasting, gaat omhoog. Voor huishoudens met een gemiddeld gebruik daalt het belastingdeel van de energierekening van huishoudens in 2020 met € 100.

Verhoging tabaksaccijns

Sigaretten, rooktabak en sigaren worden in 2020 twee keer duurder. Een pakje van 20 sigaretten wordt per 1 januari 14 cent duurder en per 1 april € 1. Een pakje shag van 40 gram wordt per 1 januari 35 cent duurder en per 1 april € 2,50 euro (voor alle bedragen geldt: inclusief accijns en btw).



AOW en pensioen



Bekijk de veranderingen voor AOW en pensioen die al zeker zijn voor 2020. Nog niet alle wijzigingen zijn bekend.

AOW-leeftijd stijgt niet

De AOW-leeftijd blijft in 2020 gelijk. Dat betekent dat de AOW-leeftijd 66 jaar + 4 maanden blijft.